Vegetatiedaken

Vegetatiedaken

Indeling en benaming
De benamingen voor de verschillende soorten begroeide daken hebben de laatste jaren een ontwikkeling doorgemaakt. Termen als grasdak, kruidendak en klassiek tuindak raken steeds meer in onbruik. In deze handleiding is ervoor gekozen slechts twee hoofdaanduidingen te hanteren: vegetatiedak en tuindak. Vegetatiedaken worden gekenmerkt door een zogenoemde extensieve begroeiing. Dit is een begroeiing die zich ontwikkelt tot een min of meer ecologisch stabiele plantengemeenschap die zichzelf in stand kan houden met een minimum aan onderhoud. Over het algemeen betreft dit plantengemeenschappen die bestaan uit vetplanten zoals sedums en droogteminnende kruiden en grassen, die ook van nature in een droog, schraal (arm) milieu voorkomen.
Bij tuindaken is sprake van een zogenoemde intensieve begroeiing. Dit is een begroeiing waarbij het noodzakelijk is voor de instandhouding van de beplanting (uitgebreid) onderhoud te plegen. Voor dit onderhoud moet men denken aan water geven, snoeien, bemesten, onkruid wieden enz. Hiervan uitgaande komen we tot een indeling zoals aangegeven in tabel.


Vegetatiedak

Zoals al aangegeven in voorgaande  tabel  zijn voor vegetatiedaken diverse combinaties mogelijk van mos, sedum en kruiden en eventueel ook gras. Afhankelijk van de gekozen combinatie kan de substraatlaagdikte variëren van 20 tot 150mm. Er zijn vele projecten met een mos-sedumsysteem met een opbouwhoogte van 20 tot 70 mm en een leeftijd van 10 tot 20 jaar oud die nog perfect functioneren. Eén van de bekendste voorbeelden is het dak op Schiphol Plaza. De zeer lichte mos-sedumcombinaties die diverse firma's in rol- of plaatvorm leveren, zijn nog steeds behoorlijk populair. Dit komt niet alleen omdat fraaie resultaten mogelijk zijn, maar zeker ook door het lage gewicht en natuurlijk de relatief lage prijs. In de Nederlandse praktijk is echter gebleken dat door een verkeerde opbouw in deze constructies mislukkingen kunnen voorkomen. In bepaalde gevallen kan de oorzaak ook gelegen zijn in relatief te veel organische massa. Deze neemt snel in dikte af.
 Het komt ook voor dat in systemen kunstmatige substraten worden toegepast met toevoegingen van waterhoudende gel, schuim of minerale vlokken die in de loop van de tijd kunnen uitlogen, waardoor de kwaliteit sterk terugloopt. Verder is in veel gevallen de drainage onvoldoende, waardoor overtollig regenwater niet snel wordt afgevoerd. Het achterblijvende water verzuurt hierdoor, met als gevolg mosgroei en het verdwijnen van de sedumplanten. De vegetatierollen bestaan in het algemeen uit een mix van sedumsoorten, waardoor de vormgeving beperkt is. Als vormgeving belangrijk is, kunnen ook plugplanten worden gebruikt of sedumscheuten, soms door middel van hydroseeding.
Het is van groot belang niet alleen de aanwijzingen van de betreffende fabrikant nauwkeurig te volgen maar ook een goed omschreven garantie te verlangen inzake het begroeiingsresultaat (een zogenoemde groeigarantie). Een belangrijke voorwaarde voor zo'n groeigarantie is een duidelijk omschreven onderhoud. De groeigarantie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op functionele eisen.
Systeemopbouw vegetatiedak als warm dak
Systeemopbouw vegetatiedak als omgekeerd dak
Systeemopbouw vegetatiedak als warm dak
Mos-sedumvegetatiedak

 'Grasdak'

De term 'grasdak' raakt, zoals al eerder aangegeven, steeds meer in onbruik, maar komt nog wel voor. In ieder geval mogen de termen 'grasdak' en 'vegetatiedak' niet door elkaar gebruikt worden. Een vegetatiedak is immers de verzamelnaam voor extensieve dakbegroeiingssystemen. Wat men in de praktijk 'grasdak' noemt, is meestal een gras-kruidendak. De siergrassen vormen hierbij visueel de hoofdmoot. Door de aanwezigheid van gras ligt het onderhoud hoger dan bij een mos-sedum- of sedum-kruidendak en ook het uiterlijk wordt aanzienlijk ruiger. Ten gevolge van de hogere opbouw van het systeem is veelal een zwaardere draagconstructie nodig dan bij een sedumdak. De minimale dikte van de substraatlaag is voor platte daken 80 mm en voor hellende daken 150 mm. Hoe geringer de dikte is hoe groter het gevaar voor uitdroging. Voor de instandhouding van de grassen is vooral bij uitblijvende neerslag besproeiing noodzakelijk alsmede af en toe bemesting. Bij ongunstige vocht- en bemestingsomstandigheden kan een aanzienlijke 'vermagering' van het grasbestand ontstaan, waardoor het 'grasdak' op den duur een weinig fraai uiterlijk krijgt. Bovendien kan er bij uitdroging brandgevaar ontstaan.
Systeemopbouw gras-kruidenvegetatiedak ('grasdak') met siergrassen op een hellend dak

Tuindak

Bij tuindaken kan men onderscheid maken tussen de klassieke opbouw met echte aarde als substraat en grind als drainagelaag en de moderne opbouw, waarbij veel lichtere substraatmengsels worden toegepast en de drainagelaag uit kunststof of mineraal bestaat. De klassieke opbouw komt nog een enkele keer voor, maar verdwijnt. In deze handleiding wordt voor de substraatlaagdikte 150 mm aangehouden als scheiding tussen een gras-kruidenvegetatiedak en een tuindak. Deze maat is echter niet gestandaardiseerd. Tabel 2 geeft een indruk van de benodigde substraatdikten en de wenselijkheid van een wortelverankeringslaag.
Dikte substraatlaag bij tuindaken
Systeemopbouw tuindak met intensieve dakbegroeiing

Gewichten

Zoals in het voorgaande al enigszins is aangegeven, hangt het gewicht (belasting) niet alleen af van de laagdikten, maar ook van de toegepaste materialen en het type begroeiing. Volgens de SBR-Dakbegroeiingsrichtlijn [lit. 2] moet voor het gewicht van vegetatiedaken (extensieve begroeiing) 900 tot 1200 kg.m-3 worden aangehouden en voor tuindaken (intensieve begroeiing) 1000 tot 1500 kg.m-3. Het gewicht van eventuele bomen moet daar nog bij opgeteld worden. Voor globale berekeningen kunnen de waarden worden aangehouden uit tabel

Waterdichte laag

Voorkeur verdient volledig gekleefde dakbedekkingssystemen toe te passen. Gezien de consequenties voor het tuindak zelf is het van groot belang een zo veilig mogelijk systeem voor te schrijven. Deze behoefte neemt toe naarmate sprake is van een intensievere begroeiing. Bij de lichtste vegetatiedaken, waarvan sommige systemen in rolbaan- of plaatvorm geleverd worden, is het nog redelijk eenvoudig om bij de waterdichte laag te komen voor het uitvoeren van eventuele reparaties.
De meeste lekkages komen voort uit verkeerde details of fouten tijdens de uitvoering van de dakbedekking. Lekkages die later optreden, worden vaak veroorzaakt door verkeerde materiaalkeuzes (bijvoorbeeld niet-wortelvaste dakbedekking) en mechanische beschadigingen door verkeerd gebruik en onderhoud. Doordat in een vegetatiedak of tuindak het water veel hoger komt in de details dan bij een 'normaal' dak, vereist juist de detaillering op hoger opgaande delen zoals gevels de nodige aandacht in ontwerp en uitvoering.
Wanneer losliggende dakbedekkingssystemen zouden worden toegepast, kan, bij een beschadiging, lekwater onder de waterdichte laag komen en zich tussen deze en de ondergrond verplaatsen. Zo'n lekkage wordt in het algemeen pas na geruime tijd ontdekt, wanneer dit lekwater in de onderliggende ruimte binnendringt via stortnaden, dilatatievoegen en dergelijke. Het is dan in veel gevallen vrijwel niet meer mogelijk het eigenlijke lekkagepunt op te sporen zonder aanzienlijke graafwerkzaamheden. Zoals ook al in de inleiding opgemerkt, hanteert men daarom in arren moede wel als 'oplossing' het aanbrengen van goten met eigen afvoeren onder de inwateringspunten.
Volledig gekleefde dakbedekkingen geven op dit punt een veel grotere zekerheid, maar uitsluitend op een dichte ondergrond. Warmdakconstructies kunnen afhankelijk van het type isolatie daarom een risico inhouden, tenzij dampdichte (en dus waterdichte) isolatiematerialen zoals cellulair glas worden toegepast. Bij omgekeerddakconstructies houdt deze voorwaarde in, dat de betonvloer direct op afschot gestort moet zijn. Afschotlagen zijn namelijk te poreus om als 'dichte' ondergrond aangemerkt te kunnen worden. Bovendien moet de betonvloer afgevlinderd en gestraald zijn en voorzien zijn van een hechtingsbevorderende laag (primer).
De meeste zekerheid ten aanzien van een duurzame waterdichtheid van de waterdichte laag wordt bereikt met minimaal twee lagen dakbedekking die aan de ondergrond en onderling volledig worden gekleefd. De toplaag van het systeem moet wortelvast (worteldoorgroeibestand) zijn conform prEN 13948. Hieraan kunnen verschillende merken APP- of SBS-gemodificeerde bitumen dakbanen, POCB-, ECB-, EPDM- of TPO-dakbanen, vloeibaar aangebrachte bitumenlatex en gietasfalt voldoen. De betreffende eigenschap moet zijn vastgelegd in een KOMO-attest-met-productcertificaat of een rapport van een Europees erkend instituut (notified laboratory).

Losliggende systemen
Uit het voorgaande is het duidelijk dat een volledig gekleefd systeem verreweg de voorkeur verdient. Toch zijn er in de praktijk ook vele succesvolle projecten gerealiseerd met losliggende dakbedekkingssystemen, in het algemeen op basis van kunststof. Dit betreffen bitumenbestand pvc-, TPO- of EPDM-dakbanen. Niet-bitumenbestande pvc-banen zijn niet geschikt in verband met het risico van weekmakermigratie. Losliggende kunststof banen zijn onder bepaalde voorwaarden toepasbaar in de relatief lichte vegetatiedaken. Deze voorwaarden zijn dat de banen wortelvast moeten zijn conform prEN 13948, aangetoond middels een KOMO-attest-met-productcertificaat of een rapport van een Europees erkend instituut (notified laboratory) en dat de waterdichte laag wordt gecompartimenteerd in vakken van circa 250 m². Mocht zich dan een lekkage voordoen dan kan het gedeelte waarover het lek moet worden gezocht, worden beperkt, evenals de gevolgschade.
Hoe de compartimentering tot stand moet komen, hangt af van het type kunststof bedekking. Uitwerking van de technische omschrijving moet plaatsvinden in overleg met een deskundige.
Ook voor deze dakbedekkingssystemen geldt dat zij moeten worden beschermd. Een goede bescherming wordt bereikt met het gebruik van een non-woven beschermvlies (geotextiel) van minimaal 300 g.m-2.
Voor het bereiken van een optimale veiligheid van het dakbedekkingssysteem kan men de volgende maatregelen treffen:
Bij een warmdak toepassing van een dampdicht isolatiemateriaal zoals cellulair glas, dit onderling en op de onderconstructie volledig gekleefd en afgesmeerd met geblazen bitumen en afgewerkt met een volledig gekleefde dakbedekking verwerken.
Bij de warmdak oplossing (cellulair glas) op het dakbedekkingssysteem bij voorkeur een beschermlaag aanbrengen van non-woven beschermvlies (geotextiel) in een minimumgewicht van 300 g.m-2.
Een alternatief is een omgekeerd dak met een extra benodigde dikte van het isolatiemateriaal van 20% in combinatie met een goede dampdoorlatende drainagelaag. Hierbij wordt de waterdichte laag volledig gekleefd op de direct op afschot gestorte (betonnen) onderconstructie. Een beschermingslaag voor de waterdichte laag kan dan achterwege blijven.
Bij voorkeur voor het dakbedekkingssysteem minimaal twee lagen dakbedekking toepassen, onderling en op de ondergrond volledig gekleefd. De toplaag van het systeem moet wortelvast zijn conform prEN 13948. Voor de toplaag komen in aanmerking: APP- of SBS-gemodificeerde bitumen dakbanen, POCB-, ECB-, EPDM- of TPO-dakbanen, vloeibaar aangebrachte bitumenlatex en gietasfalt.